Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8781

Datum uitspraak2008-07-23
Datum gepubliceerd2008-07-29
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
ZittingsplaatsZwolle
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 07/37046
Statusgepubliceerd


Indicatie

Dublin /gezinsleden / Nederlandse partner, ex-vluchteling / toepasselijkheid Vo 323/2003
Echtgenoot van eiseres is in NL toegelaten als vluchteling en inmiddels genaturaliseerd. Eiseres doet een beroep op artikel 3, tweede lid, juncto artikel 15, eerste lid, Vo 343/2003. Uit de tekst van Vo 343/2003 volgt - anders dan eiseres meent - niet dat verweerder niet bevoegd is ter uitvoering van daarin gegeven discretionaire bevoegdheden beleid te maken. Ter uitvoering van het bepaalde in de artikelen 3, tweede lid en 15 Vo 343/2003 heeft verweerder beleid geformuleerd en neergelegd in hoofdstuk C3/2.3.6 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). Paragraaf C3/2.3.6.3. luidt, voor zover hier van belang: () hereniging van gezinsleden en andere afhankelijke familieleden in de zin van de Verordening 343/2003 (is) alleen van toepassing op asielzoekers. () Immers, Verordening 343/2003 regelt de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het asielverzoek van derdelanders. Verordening 343/2003 beoogt wel waarborgen te bieden voor gezinsleden die asiel hebben aangevraagd om zoveel mogelijk bijeen te houden dan wel te blijven. Verordening 343/2003 is echter niet bedoeld voor het op reguliere gronden verkrijgen van verblijf bij het gezinslid; hiervoor staan andere regelingen open. Dit beleid is niet in strijd met de tekst en de intentie van Vo 343/2003. De echtgenoot van eiseres is in het verleden toegelaten als vluchteling tot Nederland en heeft de Nederlandse nationaliteit. Eiseres kan zich daarom niet met succes beroepen op artikel 3, tweede lid, j° artikel 15 Vo 343/2003. Het feit dat eiseres en haar echtgenoot samen een kind hebben maakt dit niet anders.


Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE nevenzittingsplaats Zwolle Sector Bestuursrecht, Meervoudige Kamer voor Vreemdelingenzaken Registratienummer: Awb 07/37046 Uitspraak in het geding tussen: [eiseres], geboren op [geboortedatum] 1963, van Iraakse nationaliteit, IND dossiernummer 0703.15.0361, eiseres, gemachtigde mr. L.J.P. Mentink, advocaat te Alkmaar; en De Staatssecretaris van Justitie, (Immigratie- en Naturalisatiedienst), te ’s-Gravenhage, vertegenwoordigd door mr. P. van den Berg, ambtenaar ten departemente, verweerder. 1. Procesverloop Op 15 maart 2007 heeft eiseres een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 26 september 2007 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Daartegen is beroep ingesteld. Het beroep is voorzien van gronden bij brief van 12 oktober 2007. Op 7 december 2007 en 26 mei 2008 zijn nadere stukken ingediend. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Het beroep is behandeld ter zitting van 17 juni 2008. Eiseres en verweerder hebben zich doen vertegenwoordigen. 2. Overwegingen 2.1 Ingevolge artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van deze wet, afgewezen, indien een ander land, partij bij het Vluchtelingenverdrag ingevolge een verdrag of een dit land en Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval is van toepassing Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna Vo 343/2003). 2.2 Slowakije heeft op 1 augustus 2007 het terugnameverzoek op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder e, Vo 343/2003 aanvaard. Daarom heeft verweerder de aanvraag afgewezen. 2.3 Eiseres betoogt dat Nederland op grond van artikel 7 Vo 343/2003 verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek. Dat betoog faalt. Hoofdstuk III Vo 343/2003, waar artikel 7 deel van uitmaakt, is van belang voor de vaststelling welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek. Die verantwoordelijkheid is echter al vastgesteld; de Slowaakse autoriteiten hebben het eerste asielverzoek van eiseres immers in behandeling genomen en afgewezen 2.4 Artikel 3, tweede lid, Vo 343/2003 geeft verweerder het recht om, in afwijking van het bepaalde in artikel 3, eerste lid, juncto de artikelen 5 tot en met 14, Vo 343/2003 het asielverzoek te behandelen. Eiseres heeft gewezen op een rapport van de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) van november 2007 over de richtlijn inzake subsidiaire bescherming en de praktijk daarvan in onder andere Slowakije. Uit het rapport blijkt dat in 2006 in Slowakije geen enkele Iraakse asielzoeker een status heeft gekregen. Voor Nederland geldt een categoriaal beschermingsbeleid voor asielzoekers uit Centraal-Irak, zoals eiseres. Eiseres heeft in de aanvullende gronden van 26 mei 2008 tevens gewezen op een rapport van de European Council on Refugees and Exiles (ECRE). De rechtbank overweegt dat er in zijn algemeenheid van uitgegaan mag worden dat de lidstaten het beginsel van non-refoulement eerbiedigen. Het is aan de vreemdeling om op grond van concrete, op de individuele zaak betrokken feiten en omstandigheden aannemelijk te maken dat dit in dit geval wat betreft Slowakije anders is. Eiseres is hierin niet geslaagd. Zij heeft haar verklaringen omtrent de asielprocedure in Slowakije niet onderbouwd. Met de aangehaalde algemene stukken heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van concrete aanwijzingen dat Slowakije de op dat land rustende internationale verplichtingen jegens haar niet zal nakomen. Dat Nederland ten aanzien van asielzoekers afkomstig uit Centraal-Irak een categoriaal beschermingsbeleid voert, is evenmin een concrete aanwijzing in die zin. Verweerder is derhalve niet gehouden de behandeling van het asielverzoek om deze reden aan zich te trekken. 2.5 Op grond van artikel 3, tweede lid, juncto artikel 15, eerste lid, Vo 343/2003 kan iedere lidstaat, ook wanneer hij met toepassing van de in deze verordening vastgestelde criteria niet verantwoordelijk is voor de behandeling, gezinsleden en andere afhankelijke familieleden herenigen op humanitaire gronden, in het bijzonder op grond van familiebanden of op culturele gronden. Uit de tekst van Vo 343/2003 volgt - anders dan eiseres meent - niet dat verweerder niet bevoegd is ter uitvoering van daarin gegeven discretionaire bevoegdheden beleid te maken. Ter uitvoering van het bepaalde in de artikelen 3, tweede lid en 15 Vo 343/2003 heeft verweerder beleid geformuleerd en neergelegd in hoofdstuk C3/2.3.6 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). Paragraaf C3/2.3.6.3. luidt, voor zover hier van belang: () hereniging van gezinsleden en andere afhankelijke familieleden in de zin van de Verordening 343/2003 (is) alleen van toepassing op asielzoekers. () Immers, Verordening 343/2003 regelt de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het asielverzoek van derdelanders. Verordening 343/2003 beoogt wel waarborgen te bieden voor gezinsleden die asiel hebben aangevraagd om zoveel mogelijk bijeen te houden dan wel te blijven. Verordening 343/2003 is echter niet bedoeld voor het op reguliere gronden verkrijgen van verblijf bij het gezinslid; hiervoor staan andere regelingen open. Dit beleid is niet in strijd met de tekst en de intentie van Vo 343/2003. De echtgenoot van eiseres is in het verleden toegelaten als vluchteling tot Nederland en heeft de Nederlandse nationaliteit. Eiseres kan zich daarom niet met succes beroepen op artikel 3, tweede lid, j° artikel 15 Vo 343/2003. Het feit dat eiseres en haar echtgenoot samen een kind hebben maakt dit niet anders. 2.6 Voor een oordeel over het beroep op het bepaalde in artikel 8 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is eiseres aangewezen op het indienen van een reguliere aanvraag. 2.7 Voor zover eiseres van mening is dat verweerder op grond van haar medische en psychische omstandigheden de behandeling van haar asielverzoek aan zich zou moeten trekken overweegt de rechtbank dat eiseres deze omstandigheden niet met recente medische stukken heeft onderbouwd. Verweerder heeft daarom geen aanleiding hoeven te zien de behandeling van het asielverzoek op deze grond aan zich te trekken. 2.8 Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond. 2.9 Er bestaat geen aanleiding voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. 3. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.A. ter Meer – Siebers, voorzitter, mr. J.F.M.J. Bouwman en mr. A.I. van der Kris, rechters, en in het openbaar uitgesproken door mr. M.A.A. ter Meer – Siebers in tegenwoordigheid van de griffier op De griffier is buiten staat deze uitspraak mee te ondertekenen. Afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.